Wiskundige en trigonometrische functies
Samenvatting AFRONDEN functie
De AFRONDEN functie rondt een getal af op het opgegeven aantal decimalen. Afhankelijk van de decimalen kun je verschillende resultaten verkrijgen.
Vertaling
Nederlands: AFRONDEN()
Engels: ROUND()
Doel
Afronden van een numerieke waarde op opgegeven decimalen.
Resultaat waarde
Afgeronde numerieke waarde op opgegeven decimalen.
Syntaxis
= AFRONDEN ( getal; aantal_decimalen )
Argumenten
getal – Het getal dat je wilt afronden.
aantal_decimalen – Het aantal decimalen waarop je het argument getal wilt afronden.
Gebruik van AFRONDEN functie
Met de AFRONDEN functie kun je zowel positieve als negatieve numerieke waarden afronden. Aan de hand van het aantal decimalen bepaal je hoe de waarde wordt afgerond.
Voorbeeld #1
In onderstaand voorbeeld ronden we af op 1 decimaal.
= AFRONDEN ( 2.15; 1 ) // resultaat 2,2 = AFRONDEN ( 2.149; 1 ) // resultaat 2,1
Voorbeeld #2 – Negatieve waarde
In het volgende voorbeeld hebben we een negatief getal en ronden we af op 2 decimalen.
= AFRONDEN ( -1,475; 2 ) // resultaat -1,48
Voorbeeld #3 – Afronden voor de decimaal
Met een negatief aantal_decimalen (-1) wordt er afgerond op twee cijfers links van de decimale komma.
= AFRONDEN ( 21,5; -1 ) // resultaat 20
Voorbeeld #4 – Afronden op veelvoud
Het is ook mogelijk om af te ronden op een veelvoud van de waarde. Met -3 als aantal_decimalen wordt 626 afgerond naar het dichtstbijzijnde 1000-tal en met -2 naar het dichtstbijzijnde 100-tal, -1 naar dichtstbijzijnde 10-tal.
= AFRONDEN ( 1,98; -1 ) // resultaat 0 = AFRONDEN ( -50,55; -2 ) // resultaat -100 = AFRONDEN ( 626; -3 ) // resultaat 1000
Opmerkingen
- Als aantal_decimalen groter dan 0 is, wordt het getal afgerond op het aantal opgegeven decimalen.
- Als aantal_decimalen gelijk aan 0 is, wordt het getal afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal.
- Als aantal_decimalen kleiner dan 0 is, wordt het getal afgerond op de waarde links van het decimaalteken.
- Als u altijd naar boven (verder van nul af) wilt afronden, gebruikt u de functie AFRONDEN.NAAR.BOVEN.
- Als u altijd naar beneden (dichter naar nul toe) wilt afronden, gebruikt u de functie AFRONDEN.NAAR.BENEDEN.
- Als u een getal wilt afronden op een bepaald veelvoud (bijvoorbeeld op de dichtstbijzijnde 0,5), gebruikt u de functie AFRONDEN.N.VEELVOUD.